1939-1950: Petrus Johannes Maureau (CCB XVee2)

familie kolff

Bericht van de arts Petrus Johannes Maureau, Reserve-officier van Gezondheid 1e kl.

Op 1 november 1941 werd ik als hospitaalsoldaat bij het Nederlands Indische Leger ingedeeld ter opleiding tot Officier van gezondheid. Met ingang van 1 December 1941 werd ik benoemd en aangesteld tot Officier van Gezondheid 2e Kl.

Na de oorlog tegen de Jappen werd ik aanvankelijk als krijgsgevangene te Bandoeng geïnterneerd, eerst op de Sumatraweg, daarna L.O.G. Vervolgens werd ik weggevoerd naar het treinkampement in Tjimahi, toen naar Soerabaja en ten slotte naar de beruchte Birma Railroad in Siam, waar ik in ongeveer alle tien kampen als dokter werkzaam ben geweest en meer dan drie jaren ben verbleven. Na de bevrijding kon ik wegens mijn vele werkzaamheden niet voor medio Januari 1946 uit Siam weg. Per Dakota ben ik op 15 Januari 1946 te Batavia teruggekomen. Ik was daar werkzaam tot omstreeks 15 Maart, waarna ik als scheepsarts met een schip met geëvacueerden de ‘Tasman’ naar Nieuw-Zeeland vertrok. Daar en later in Australië heb ik ongeveer een jaar gewerkt als arts in de N.I.W.O.E.-kampen (recuperende ex-krijgsgevangenen en burgergevangenen). Ik was intussen benoemd tot Officier van Gez. 1e Kl., met terugwerkende kracht tot 1 Januari 1942.

In Februari 1947 kwam ik naar Batavia terug en was werkzaam in het Militair Hospitaal I en daarna als Bataljonsarts van het Bataljon van de Kapitein Westerling. Op 1 December 1947 werd ik – na zes jaren militaire dienst – gedemobiliseerd. Gedurende de Politionele Acties was ik te Batavia werkzaam, aangezien ik toen te oud was voor de velddienst.

Van de samensteller:
De Res. 1e Lt. Der Artillerie, Mr. A.C.C. Folkersma, die lange jaren in de Birmakampen opgesloten was, schrijft in zijn bericht (zie ‘Bericht’ Folkersma), dat hij zulke prettige herinneringen heeft aan zijn kennismaking met Dr. Maureau en beschrijft hem als een der vele goede en flinke medici, aan wie het zeker te danken is, dat nog niet meer van ons als slachtoffers van dit Siam-avontuur omgekomen zijn.
De heer Maureau schrijft mij daarop: “Ik heb in die jaren 8 à 10.000 man door mijn medische handen, dus ook door mijn hoofd, gehad. Overigens is geen van ons uitingen van lof en dankbaarheid, evenmin als een hoop kritiek onthouden. Een en ander hing er meestal van af of, en zo ja, in hoeverre wij in staat waren iets voor de mensen te doen. Dikwijls was dat bitter weinig.